71
Waarom had de Voorzienigheid het anders beschikt,
waarom mogt ik mijne Adeline niet bezitten, waarom
Een traan van medelijden rolde over mijne wangen.
Dat alles stond mij nu eensklaps helder voor den geest.
Ik las tot in de meest verborgen schuilhoeken van dat
hart, zoo liet nog een hart mogt heetenik las er den haat
van de moeder tegen de dochter, de afgunst, de zelf
zucht in.
Kon ik anders doen dan die vrouw met ruwheid van
mij stooten? Doodt een ander niet den adder, die hem steekt
Het was alsof ik inwendig brandde; en toen ik eindelijk
de magt over mij zei ven herkreeg, was het alsof hart en
tong één waren geworden vreesselijk woedde de
storm; akelig hol klonken de vervloekingen
Daar opent zich de deur en op den drempel verschijnt
een slanke vrouw, geheel in het wit, den bloemenkrans
in het haar gevlochten den blos der onschuld op de wan
gen, de oogen schitterende van liefde 'tis niet de godin
der wrake, neen, 'tis een jonge bruid, die de armen naar
mij uitstrekt, het is mijne Adeline, die mij aan haren
zwellenden boezem wil drukken om de morgenkus te ont
vangen.
Kan een gevallen vrouw er zoo uitzien
'tls waar, zij ook had mij bedrogen, maar moet een
vrouw dan ieder oogenblik de fout barer jeugd stellen
tusschen zich en de toekomst, die haar tegenlacht?
Moet een eenmaal gestruikelde zich zelve steeds ver
achten en haar hart, hare natuur steeds verloochenen;