73
Zeg lezer, (lieve lezeres laat mij eveu met rust) wat zijn
jonge dames toch voor schepsels? Verbeeld u, daar zijn nu
die twee meisjes, die uit dat grooie rijtuig, weet je, van
dien scheelen koetsier met zijn groote roode neus gestapt zijn,
waarachtig al wel een half uur bezig met koketteren.
Ieder oogenblik hebben ze elkaar wat toe te fluisteren of
een bloempje en een grashalmpje te geven, of zingen zij
al springende een eentoonig deuntje. Wat een vervelend
gekakel en gegigchelhè Net een paar jonge kippen
die in lang niet buiten geloopen of een haan gezien hebben.
Dat kijken naar dit venster bevalt mij ook niet. 't Is
waarachtig als of ze het niet vertrouwen, dat wij hier zoo
gezellig zitten te praten.
Hartverscheurend was het, dien jongen man zoo geheel
ten prooi aan de vreesselijkste wanhoop te zien.
Er zijn soms oogenblikken, dat men de stilte vreest,
schuwtdat men zich onder het drukste gewoel wilde be
vinden, om toch niet te moeten denken; welnu, zulk een
oogenblik beleefde ik nu.
Sterke gemoedsaandoeningen vallen niet in het minst
in mijn smaak, en tot hiertoe was ik ook alleen op
mijn plaats gebleven, omdat ik mij onwillekeurig tot den
ongelukkige en zijn leven aangetrokken gevoelde. Nu
evenwel begreep ik hem alleen te moeten laten, en met
innig medelijden bezieldverliet ik zoo zacht mogelijk
de zaal.
Buiten gekomen kon ik mij niet weerhouden die twee
meisjes op te zoeken, om haar te vertellen hoe onuit-