77
een hevigen schok; ik verlaat het bed, eu het eerste wat
mijn oog treft, is een gesloten briefje, dat midden op mijn
tafel ligt. Ik breek het open en lees
Mijn Albert,
De dag van gisteren staat mij als een schim voor de
oogen. 't Is mij onmogelijk u hard te vallen over uw ge
drag, want ik ken uw hart te goeddan dat ik het mij
geheel in de magt der laagheid en zonde kan denken. Gij
weet het Albert uw schande zou mijn dood zijn.
De schijn is echter tegen uuw vader, reeds den gebeelen
middag in een overspannen toestandheeft dezen avond een
toeval gehad, dat bij zijn tegenwoordige zwakke gezondheid
de ernstigste gevolgen kan hebben. De dokter verklaarde
zelfs, dat hij zulk een tweeden schok welligt niet zou
kunnen doorstaan. Hij ijlt voortdurend; uw naam komt
hem ieder oogenblik over de lippen, met een verschrikke
lijke stem heeft hij reeds verscheidene malen gezegd, dat
u weder tezien hem dooden zou. Ik begrijp er niets van;
gedurig roept hij mij bij zich ik tracht hem op alle mo
gelijke wijzen tot bedaren te brengen, ik help hem in alles;
ik bid vqor hem en steeds krijg ik tot antwoorddie
ellendeling, die gevloekte!
Albert! gij een ellendeling, gij? Neen dat kan niet.
Wat ik u bidden mag, verlaat dit huis, deze stad voor
eenige dagen; zoek uw vrienden op, ga waarheen gij wilt,
maar spoedig, zeer spoedig; ik kan, ik mag u nu niet zien.
Wanneer mijn gebeden verhoord zullen zijn, dan zal ik
u terugroepen, om u aan mijn hart te drukken, en weêr
gelukkig met u te zijn.