78
O God, Albert, wanneer het eens waar was, wat zou
uw moeder diep ongelukk'g zijn!" (Hierop volgde een
zeer verwarde passage, een menigte strepen in alle rgtin-
gen en verscheidene inktvlakken; van tijd tot tijd slechts
een onleedbaar teeken, eenigsints op een letter gelijkende.
Onwillekeurig deed het mij denken aan een verschijnsel
van dergelijkon aard, dat op eenige groote inrigtingen van
onderwijs en opvoeding niet vreemd is, dank zij de leven
digheid der voordragt in sommige zeer interessante vakken.
Zeer te betwijfelen valt het echter, of die twee verschijn
selen aan dezelfde oorzaak toe te schrijven zijn).
Het blad omslaande gelukte het mij verder te lezen:
Een uur later was ik reeds vertrokken, of liever gevlugt;
niemand wist waarheen ik ging; van niemand had ik af
scheid willen nemen. Mij geheel door het toeval latende
leiden was ik op weg naar den Hartz. Onargebroken spoorde
ik den geheelen dag door; overal waar ik mij even ophield,
was het alsof iedereen mij wantrouwend aanzag en mij
vervolgde; een geheimzinnige kracht dreef mij steeds voor
waarts, totdat ik 5s avonds laat te Thctle aankwam. Hier
te midden van het drukke gewoel eener af- en aanstroomende
menigte kon ik het ook niet uitkouden; ik vertrok den vol
genden morgen naar Freseburgen hier was het eerst, dat
ik de verlangde rust en eenzaamheid vond. Biief op brief
schreef ik aan mijn moeder, aan Adeline; ik verklaarde
haar beiden mijn onschuld, maar zij hooiden mij niet, geen
enkel woord van deelneming, van troost mogt ik tot heden
ontvangen. Reeds besloten deze plaats spoedig te verlaten,
ontmoette ik u dezen avond, en door al hetgeen volgde