ARMOEDE.
EEN VOORBEELD UIT DEN TEGEN-
WOORDIGEN TIJD.
Plet is een schoone zomeravond, de zon is nog als een
halve gloeijende bol aan de kim te zien en kleurt met
haar purperen stralen de met gouden korenvelden bedekte
landstreek; de muggen dansen bier en daar haar lustige
franpaises, de kikvorscheu laten uit hun diep orchest, als
bevreesde muziekanten, hun gekwaak hooren. Wie zou op
zulk een dag niet gelukkig zijnde natuur geeft immers
een ieder gelegenheid te genieten
De schemering valt; de geheele omgeving wikkelt zich
langzamerhand in het alles omvattende net der duisternis.
Slechts daar ginds op den dijk zie ik iets flikkeren het
is het licht van een armzalig hutjedat met zijn zwakken
weerschijn de ruimte tracht te verlichten. Ik voel mij daar
heen getrokken. Wat zou den minderen stand op dit uur
bezighouden. Ik weet niet of het mijn nieuwsgierigheid
dan wel mijn onderzoekende geest was, die mij daarheen
voerde, maar één zaak is zeker, ik ging
Ik nader, een droevige gil dringt tot in mijn binnenste.