98
geluk heeft zijne gunst aan een ander geschonkenhij ver
liest. Teleurstelling is op zijn gelaat te lezen, maar hij
geeft den moed niet opbij zal trachten te herwinnen wat
hij verloor. Maar het geluk laat zich niet dwingen; met
koortsachtige opgewondenheid volgt zijn starende blik het
balletje der roulette, dat hem waarschuwend toeroept: „schei
uit, welligt een andere maal zult gij gelukkiger zijn;" maar
de hartstogt van het spel heeft hem geheel in hare netten
verward. Hij speelt door; weldra is zijne winst weder
teruggekeerd naar de bron, die het gaf; doch nu wil hij
op nieuw beproeven, ten minste een deel van het verlorene
terug te winnen, maar steeds blijft de kans hem ongunstig
en het misschien met moeite verkregen geld stapelt zich
vóór den bankier op. Verwilderd is zijn blik, het klamme
zweet breekt hém uit; doch even als een krankzinnige holt
hij voort, krampachtig heeft hij zijne linker hand gesloten,
terwijl zijn regter hand sidderende het laatste goudstuk op
't groene kleed werpt.
Zie met welk een angst zijn oog nu den loop van 't bal
letje gadeslaat, waarvan voor hem zoo veel afhangt. De
oogeu puilen hem uit de kassen, vreeselijk verwrongen zijn
zijne trekken, zijn gelaat heeft niets menschelijks meer.
Even als of het noodlot hem wilde pijnigen, rolt het
balletje langer dan gewoonlijkvoor don speler is het als
of die beweging eeuwig zou duren. Hahet rad gaat hoe
langer hoe langzamerhet balletje springt nog een paar
malen op en hij heeft weder verloren.
Verpletterend, half wezenloos staat hij daar, terwijl zijn
blik zich als het ware van 't nommer niet kan afwenden