EEN BEELD.
Eens stond in volle pracht en glans,
Een ster aan 's werelds hemeltrans
Ze blikte mij zoo vriendelijk aan,
Dat 'k vol bewondering bleef staan.
Vonkelend stond zij hoog daarboven,
Eenzaam schitterend in al haar pracht
Slechts om haren schepper te loven
In den duisteren, donkeren nacht.
Lagchend schoot zij gouden schichten
Op mijn doornig levenspad,
Om mij troostend voor te lichten,
Voor mijn geest, des levens zat.
Die ster, met al haren glans en gloed,
Hergaf mij het levenhergaf mij den moed
Zooals zij lichtend op mijn levensweg scheen,
Was 't mijn God, of ik niets had geleên.
Maar zietdaar komen wolken aangedreven
Met woeste en onstuimige vaart,
En plotseling is mijn ster verdwenen;
Verlaten heb ik haar nagestaard.
v. M.