117 Noord had al van zijn jeugd af slechte oogen gehad; het zittende leven op het kantoor, het aanhoudende schrijfwerk bij eene slechte gasverlichting, hadden er geen goed aange daan. Zoo erg was het zelfs gewordendat het hem lang zamerhand onmogelijk werd zijne werkzaamheden te blijven verrigten, en men had hem gezegd, dat het volstrekt nood zakelijk voor hem was, zoo weinig mogelijk van zijn oogen te vergen, en het sombere kleine stadje voor de buitenlucht te verlaten. Niets hield hem daar ook meer gebonden nu hij toch niet in staat was iets te verdienen; buiten zouden zij waarschijnlijk goedkooper kunnen leven van het weinige, dat was overgelegd, en misschien zou het wel zóólang strekken tot hij zijn vroegeren arbeid weer kon hervatten. Het gevolg van deze beschouwingen was, dan hij met vrouw en kind naar een dorpje verhuisde, waar hij zich zoo goed mogelijk trachtte te behelpen. Toen echter was het dat een nieuwe ramp hem trof. Slechts weinige weken nadat hij zijn nieuwe woonplaats had betrokken, werd zijn vrouw aangetast door een ziekte, die weldra zulk een ongunstige wending nam, dat de dood dreigde er het gevolg van te zullen wezen. Angstig sloeg Willem den voortgang gade van die onzigtbare handwaar door het ligchaam van zijn dierbare vrouw werd gesloopt, en die haar maar al te waarschijnlijk van hem zou afruk ken. Met een kloppend hart luisterde hijwanneer zij sliep of scheen te slapen, naar die hijgende, vaak onregelmatige ademhaling. Met oogen vol tranen staarde hij haar aan, als zij zich inspande om ter zijner geruststelling eenig voed sel te gebruikensomtijds kon hij zelfs niet nalaten in een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1870 | | pagina 195