123 gaven haar weer haar krachten; bewusteloos zonk zij op den grond neder. Van Noord liep intusschen verder zonder zelf juist te weten waarheen. Regen en hagel woeijen hem in het aan- gezigthij voelde het niet. De wind deed de boo men kraken; groote takken werden van tijd tot tijd met geweld voor zijne voeten geslingerd; hij sloeg er geen acht op. Het slijk spatte hem om de ooren; dikwijls dreigde hij te vallen, als hij tot over de enkels in den modder zakte; hij bemerkte het naauwelijks. Hij snelde voort, altijd voort. Kwam hij een enkele maal iemand tegendan vroeg hij of men zijn kind gezien had maar altijd was het ant woord ontkennend. Als hij een huis voorbij ging, waar hij veronderstelde dat zij zijn kon, dan klopte hij aan; te vergeefs; telkens werd zijn hoop teleurgesteld. Eindelijk begint hij te begrijpen, dat hij naar huis moet terugkeeren. Hoezeer het hem ook grieft, hij ziet het in dat zijn zoeken te vergeefs ishoezeer hij ook terugschrikt voor het denkbeeld van zijn arme vrouw te moeten meê- deelen, dat zij hun kind verloren hebben, hij moeter toch toe besluiten. Reeds nadert hij zijn woning; reeds ziet hij de flaauwe schemering van het licht door de ruiten, toen hem van de andere zijde iemand te gemoet komt, die gelijktijdig met hem den drempel bereikt. Nog vóór hij tot de onbekende zijn gewone vraag heeft kunnen rigten, is deze hem voor gekomen, en vraagt hem of zijn naam van Noord is. Na daarop een toestemmend antwoord te hebben ontvangen, stopt hij hem een brief in de hand en verdwijnt onmiddellijk daarna in de duisternis. Willem.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1870 | | pagina 201