37 weder wegging, de meid namelijk; verder zag ik niemand. Ik liep alle voorname vertrekken door, maar er was niemand te zien. Eens dacht ik in het mooiste vertrek een' klei nen jongen zoo wat van mijnen ouderdom van de andere zijde te zien binnen komen juist toen ik de deur opendeed en in de kamer trad, toen ik tot mijn spijt bemerkte dat ik het zelf was, weerkaatst in een op den grond staanden spiegel. Thans ging ik de mindere vertrekken na, ging de keuken in, waar ik evenwel niemand anders dan dezelfde meid met dat barbaarsch uiterlijk en die wrat op haar regter oog aantrof, zoodat ik verschrikt wegliep, zonder haar een woord te durven vragen. In wanhoop ging ik zeker wel voor de honderdste maalsteeds met een klein koffertje in mijn band, waar al mijne bezittingen in zaten, den gang door, en viel eindelijk op eene daarstaande bank neder. Maar ziet, ik zat daar naauwelijks eene halve minuut, toen de door mij meergenoemde meid uit de keuken kwam en mij vraagde wat ik kwam doen. Ik verbleekte, 't schijnt zigtbaar, want ik zag, waarschijnlijk om het contrast dui delijk te maken, haar bloedrood worden. Stamelend antwoordde ik haar, dat ik het neefje van mijne tante was, en en enne, o! wat fixeerde dat mensch mij, datte ikke hier gekomen was om, omme hierre opge past te *Wat! jou oppassen, ik zou nog liever; iemand die bet heele huis doorsnuffelt, en zijne tante tweemaal voorbij loopt, zonder baar eens goeden dag te zeggen; je zult hier eten krijgen en je kunt hier slapen, maar meer ook niet." ,/Maarre, mijne lieve jufvrouw," zeide ik al snikkende,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 103