39
houden, omdat ik zoo klein ben; pasop, ik zal je leeren."
Dat was een goed begin; ik, niets kwaads bedoelende,
had gemeend of zij ook eene halve zuster van mijne ware
tante was, en dit werd nu op zulk eene verkeerde wijze
uitgelegd. Ik evenwel, ziende dat ik te doen had met
eene tante als eene meid en een ander wezen, dat slechts
een pedant klein menschje zonder neus wasvergeleek
mijne moeder bij haar, welke vergelijking zeer ten nadeele
van mijne beide tantes, of wat zij zijn mogten, uitviel.
De eigenwaarde, die een meer fatsoenlijk en beschaafd
mensch boven minderen in soort verheven maaktgaf mij
plotseling moed en ik vroeg dan ook op vrij vasten toon:
Tante, waar moet ik dit koffertje laten?"
/Breng het bovenwacht ik zal je den weg wijzen.
//En zij bragt mij op een zolderkamertje, waarin een bed,
eene tafel met lade en twee stoelen stonden; dus voor een
jongen van acht jaren nog al vrij wel. Zij verliet mij
zeggende: „over een kwartier gaan wij eten."
De twee eerste jaren van mijn leven bij mijne waarde
tante wil ik u niet schilderen, ik voel mij er niet toe
in staat; was ik een goed schrijver, zoo zou ik het wa
gen, maar thans, nu ik ver beneden het middelmatige ben,
zal ik dat denkbeeld laten varen. Alleen wil ik u een
blik doen slaan op het karakteristieke leven van mijne tante
en hare zuster, die steeds bleef beweren mijne tante niet
te zijn. De laatste hield zich slechts bezig met laat op
staan, zich opschikken, veel uitgaan, vooral daar te komen
Avaar vele jonge en in ouderdom twijfelachtige heeren lie
pen, en steeds, zoo weinig mogelijk t'huis te zeggen, en
indien het wonder mogt gebeuren dat zij sprak, zoo deed