43 In dien tijd was ook mijn vader gestorvenwaarop wij mijne zuster en ik," of zooals zij zeide, ik en mijne zus ter, besloten zamen te gaan wonen; mijne moeder was reeds lang van deze aarde weggerukt geworden." Hier eindigde zij. Den geheelen loop der gebeurtenissen kan ik u niet juist verhalen, om de eenvoudige reden, dat ik niet altijd mijne neuzenlooze tante naliep. Daarom zal ik u slechts nu hier dan daar een stuk moeten mededeelen. Op zekeren dag wandelde ik in een casino-tuin, toen ik toevallig achter den heer Losmos kwam te loopen. Ik was jong en vond er dus niets in te luisteren naar het gesprek, dat hij met een ander heer hield; het luidde ongeveer als volgt: ,/Ik moet een stap wagen, ik moet mijne Lucie spreken. Maar hoe? regtstreeks naar haar huis gaan, liefst in het bijzijn harer ouders, haar stotterend vragen: aange bedene engel, wilt gij maar neen dat is te be spottelijk, wat zou ik een gek figuur slaan, indien zij neen zeide; neen dat kan niet, maar wat dan? Een rendez-vous? ja, dat is het best, want het schijnt mij onmogelijk haar anders alleen te spreken, maar hoe dit in te rigten?" z/Kom, gij zijt toch een sukkel," antwoordde de ander, laatst hebt gij dat bogcheljoentje zoo goed gebruikt, zon der dat iemand hoegenaamd er iets van vermoed heeft, en thans weet gij geen raad. Komaan, neem nog eens dat bultje zonder neus onder den arm." Zóó, dacht ik, dat wordt merkwaardig; jammer, dat ik van dat vorige voorval, waar zij op doelen, niets geweten heb; thans zal ik evenwel beter op mijn „qui vivewezen. Den volgenden dag sta ik op den stoep van mijn huis,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 109