45 was ik reeds vroeg op posthet was donker en ik had mij tusschen twee struiken verborgen; daar nadert een juf vrouwtje met een zwart voiletje, in het midden met dui zend plooijen bewerkt, zeer bewegelijk. Zij blijft stil staan, en kijkt rond, doch schijnt niets te ontwaren; vree- selijk ongeduldig loopt zij heên en weder, telkens nu hier, dan daar heen ziende. Eindelijk komt van de overzijde een heer; ik herken hem duidelijk, evenzoo goed als'ik thans, na al hare bewegingen beschouwd te hebben, het juffertje herken; het zijn mijne niet-tante en Losmos. Tee- derlijk was hunne ontmoetingwat liefde werd er beloofd Ach Losmos," lispelde mijne tante, wat bemin ik u." //O, noem mij toch Eduard, zooals altijd, mijne eenige aanbiddelijke, onvergeetelijke Lucie Körwitz." Onvergeetelijkdacht ik is zij, want nog nooit heb ik zoo'n curiositeit gezien; daarop sloeg misschien ook dat eenigmaar hoe hij ze aanbiddelijk kon vinden, dat was mij onbegrijpelijk. Ook in namen onthouden scheen hij niet sterk te zijn, want zij heette Kee Mosselmans. Dit scheen zij ook in herinnering te willen brengen, daar zij zeide: //Maar Eduard, wat praat gij, heet ik nu Lucie Körwitz." //O, gij zult het ten minste niet lang meer heeten, spoe dig zal men u noemen Lucie Losmos" en tegelijk deed hij het voiletje van haar aangezigt om met zijne brandende lippen eenen vurigen kus op haar mond te drukken, toen hij verschrikt opsprong en riep »Mijn hemel, waar is uw neus? Ach mejufvrouw Mos selmans, er is hier een misverstand, ik dacht u zou me dewerken tot eene zamenkomst tusschen Lucic Körwitz

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 111