52
Te midden van het armoedig ameublement trok spoedig
een portret onze aandacht. Het was dat van een jongman
hetzelfde edele voorkomen, dezelfde zwarte oogen als de
vrouw, die ons binnenleidde. We deelden elkander onze
vermoedens mede, terwijl ze ons stilzwijgend het een en
ander gereed maakte. De diepe smart, die op haar gelaat
te lezen was, benam ons de vrijmoedigheid om een ge
sprek over het weer of andere alledaagsche onderwerpen
met haar aan te knoopen. Gelukkig brak ze zelf het stil
zwijgen af; het scheen haar goed te doen dat we met zooveel
bewondering het portret beschouwden.
//Ja heeren," begon ze, //'twas een knappe jongen, mijn
Louis, niet waar?"
/t Was een knappe jongen, hij is dus niet meer in leven?"
*Ach neen, heeren, lag hij maar rustig op ons kerk
hof, dan kon ik ten minste zijn graf bezoeken, en denken,
mijn jongen is gelukkig, maar nu!"
De aandoening belette haar een oogenblik voorttegaan
maar 'twas aan onze belangstellende gezichten wel te zien,
dat we daarmede niet tevreden waren, en ze ging dan ook
weldra zonder verdere aansporing voort
z/'tWas een kwade dag, toen de zee ons den gast toe
voerde, die de oorzaak van mijn rampen moest worden.
Niet alleen bij storm, zooals nu, maar zelfs bij stil weer
is de Haaks daar ginds het verderf voor menig schip.
Een Eransche boot werd dien dag het slachtoffer. Mijn
man maakt er werk van om bij zoo'n gelegenheid met
een bootje naar het schip te varen, en er zijn diensten
aan te bieden. Hier kon geen hulp baten. Het schip
werd tot spaanders geslagen; een jongmensch alleen werd