53 uit de golven gered, en gewond en bewusteloos hierheen gevoerd. Hij was wat ouder dan Louis; een innemend voorkomen en vurige oogen. Hoelang hebben wij gewaakt eer hij de oogen opsloeg, eer hij onze vragen kon beant woorden! Wat*cleed het mij goed toen ik de taal mijner jeugd, van mijn ongelukkig land van zijne lippen hoorde ,Wat, ge zijt dan eene Franpaise!" vroegen wij tegelijk. z/Ja, ge zoudt het niet gelooven, en toch heb ik mijne jeugd te Parijs doorgebracht, in heel andere omstandighe den dan nu," voegde ze er zuchtend bij. ,/Mijn vader moest Frankrijk verlaten toen de man, die nu het loon heeft ontvangen voor al 'het ongeluk, dat hij over mijn vaderland bracht, zich met geweld en verraad van het ge zag meester maakte. Ik was toen nog betrekkelijk jong en de armoede viel me hard. Spoedig verloor ik mijn vader en ik moest blij zijn toen ik, door een huwelijk met mijn tegenwoordigen man, ten minste mijn brood kon verzekeren. Ge zult hem straks wel zien; hij is goedhar tig en braaf genoeg, maar hij heeft het koude bloed van de menschen uit deze streken, geestdrift en edele harts tochten gevoelt en begrijpt hij niet. Mijn eenige zoon erfde den zuidelijken aard zijner voorouders. Met hem kon ik spoedig spreken over het schoone verleden. Ik blies hem doodelijken haat in tegen den verdrukker van Frankrijk; o God, ik ondervind nu de vruchten daarvan! Ik leerde hem onze taal, ik spaarde over wat ik kon om hem boeken te koopen, opdat hij zijn geest mocht beschaven en zich zou kunnen opheffen uit het stof der armoede en misschien eens de plaats innemen, die hem toekomt in het land mijner jeugd. Was het wonder dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 119