60
Droomen deed ik niet, want ik sliep niet, koewei ik al
het aanzien er van hadik mijmerde.
In mijn geest verschenen toen de volgende tafercelen:
Ik zag een huishoudkamer, waar gezelligheid maar ook
tevens ordelijkheid haar scepter zwaaide.
De vader, militair van beroep, zat in een gemakkelijken
stoel zijn pijp te rooken; een van zijn jongste zoons zat
op zijn knie en bewonderde de schoone vergulde knoopen
van zijn uniform.
De moeder leerde haar oudste dochtertje breien, dat
echter veel meer met haar geest bij het spel van hare twee
jongste zusjes was, dan bij liet breiwerk van haar moeder.
Vader, roept de kleine Willem, vader! wanneer krijg
ik ook zoo'n mooie jas als u aan hebt.
Kind, als je ouder bent, als je het land dienen kunt,
dan krijg je ook zoo'n mooie jas.
Krijg ik dan ook zoo'n langen sabel.
Ja kind, maar dan moet je goed oppassen.
Hé, vader, wat is het toch pleiziérig soldaat te zijn,
en terwijl de kleine kleuter zoo babbelde kon hij zich
maar niet genoeg aan het uniform van papa verzadigen.
De moeder, die de woorden van den kleinen Willem
gehoord hadkeek haar besten man knipoogend aan en
riep hem glimlachend toe
Je kunt wel zien, dat hij de zoon van een militair
is, hij zal een waardig opvolger van je zijn.
Dat hoop ik niet; want dan zal hij even als ik spoedig
ondervinden dat niet alles goud is, water blinkt. O neen,
laat hem liever een burgerlijke betrekking kiezen, die is
veel beter voor zijn vurigen geest, en die zal hem vele
onaangename uren sparen.