74 Joost Brandsen was de zoon van Geurt Brandsen, die met zijne drie oudste zoons, waarvan Joost de middelste was, den kost voor zijn talrijk huisgezin verdiende. Vroe ger «woaren ze rik gewest, argrik", maar ten gevolge van ziekte onder zijn vee, en van een' noodlottigen brand vooral, was hij achteruit gegaan, en het was daaraan juist, dat Joost de verkoeling tusschen Geurtje en «hum eigest' had meenen te moeten toeschrijven, iets dat echter meer in zijne verbeelding dan in werkelijkheid bestond, terwijl bovendien Geurtje nog jong was, pas 19 joar, en haar ook nog eene andere reden weerhield om Joost ondubbelzinnig bare liefde te betoonen De hierboven genoemde Aart na melijk was niet alleen knecht, maar als het ware de aan genomen zoon van vrouw Mientjes, bij wie hij zeer jong, toen haar man nog leefde, in dienst was getreden. Voor dezen koesterde Geurtje's moeder eene bijna moederlijke liefde en had dus gaarne eene verbindtenis van hare dochter en Aart gezien. Slechts met. weerzin had ze gemerkt, hoe Geurtje Joost Brandsen meer dan haren knecht genegen was. Het was daarom dat moeder dien avond //eigest 't brood noar 'tdarp had gebracht", om eene mogelijke ontmoeting van Geurtje en Joost te voorkomen, terwijl ze meende Aart bij hare dochter achter te laten; welke eerste integendeel «veur de kou 'nspatje woar goan nemen", moar toch heel veel van Geurtje hield, «veurnoamelijk veur wat 'tafscliuiven zou." Bovendien wist deze laatste moar al te goed «hoe men Oart ielken oavond ien den Vergulden Roskam kost veinden, met 'nneus krek allins as 'n rooie kool; da' woar de kloare woarheid, dat hè'k eigest gezien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 140