75 Om nu op ons verhaal terug te komen. Geurtje was, zoo als we gezien hebben, met vluggen tred den dorpsweg opgegaan, er steeds met een angstig, kloppend hart om denkende, hoe moeder door de „snei" wel eens misgestapt kon hebben, en door haar gebrekkig gezicht „op de sloot langs 'teikenloantje kost getrampt hebben, en zoo um leeg gezektGroote Hemel! Heurt ze doar niet iets .of woar 'tnee, verechtig: ze ziet wat donkers op haar toestrompelenze ziet de gedaante wankelen, vallen. O, God, 'twoas moeder!Moeder, wat he' gij gedaan!" roept ze uit, in de sneeuw bij haar neerknielende. Vrouw Mientjes had bij de vermoeienis van den loop met heur zwaar brood, de nijpende koude, gevoegd bij den moeielijken weg niet kunnen weerstaan, en, zooals Geur tje gevreesd had, had ze de kou ien de lèjen en doarnoa 'tgebrek gekregen, en woar ze krek as '11 zek in mekoare gekwakt." Wat nu gedaan? Goede raad was duur, moe der lag in flauwteen Gijs de Sjeeper woonde wel niet ver af, „tnoar um 'terme mins er heer te krijgen." Geurtje, half wanhopig, wiesch haar wat met sneeuwen stond juist „te prakkezieren wat ze beginnen most," toen Joost, zoo als we zagen, kwam aanloopen en wat raar opkeek, toen hij Geurtje in dien toestand vond. „Wat 'snou?" wilde hij juist beginnen, toen hij uit Geurtje's mond spoedig de toedracht der zaak vernam. Weldra hadden zijne sterke armen hulp verleend om Vrouw Mientjes met behulp van hare dochter in 'thuis van Gijs den Sjeeper te brengen, waar zij vooreerst voor koude beschut was. Joost kreeg, toen zijne hulp niet meer noodig was, een bedankje van Geurtje en keerde huiswaarts. „Nou hè 'k t

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1871 | | pagina 141