28
Wc zagen dus wat een duel is en hoe het ontstaat, gaan
we nu over tot de beantwoording der tweede vraag. Mis
schien spreek ik wat positief, misschien denkt deze of gene
dat ik meen de wijsheid in pacht te hebben; ik zeg vooraf
dat het slechts mijne meening is, die ik neerschrijf, dat het
mijn doel niet is die meening aan iemand op te dringen.
Het duel is in het algemeen te verfoeien als een daad
die eer zwakheid dan moed vertoont, als een daad, die,
mocht, er ook moed voor noodig zijn, nog meestal te ver
afschuwen is, als zijnde ons overgebleven uit den tijd der
barbaren, als strijdende met het menschelijk gevoel, als in-
druischend tegen het redelijk verstand.
Ja, ik verfoei het duel als een onmenschelijke, dwaze,
dikwerf oneerlijke daad. Of is het menschelijk, als twee
redelijke schepsels elkaar het leven betwisten, of trachten
elkaar dat leven voor altijd ondragelijk te maken? Is het
menschelijk als twee vriendendikwerf om een nietigheid
elkaar voor immer ongelukkig maken? Neen, dit zal ten
minste iedereen mij toestemmen, dat er in den grond niets
menschelijks in is. Ook is het vaak dwaas, zeer dwaas;
want zie eens: ik heb u beleedigd, gij daagt mij uit, we
duelleeren en ik geef u een houw; ziezoo, nu heb ge de
beleediging en de klap toe. Is daarmede de beleediging
uitgewischt? Neen immers, en al reikt men elkaar na een
duel de hand, en zegt dat alles ongedaan is, is het dan
waarlijk ongedaan? Neen, als ik dan een raad mocht geven,
reikt dan elkaar de hand, vergeet de zaak, zoo het eene
zaak is die vergeten mag wordenmaar doe dit alles
vóór het duel, dat zou, dunkt mij, wel zoo goed zijn.
/,Maar," zegt misschien de een of ander, „gij weet niet