5 oogenblik, gij zult mij vertroosten, gij zijt gezegend; nooit heb ik U zoo liefgehad, gij zijt mijn lotgenoot; ook ik werd in den bloei van mijn leven door de men- schen afgesneden; God, waarom zoo jong, zoo vroeg! Vaartwel dan, Gij, die ik lief had, gij weet niet, hoe ellendig gij mij liet omkomen; ik zal het leven vol el lende, maar toch zoo zoet, verlaten; maar brengt mij nu weg; martelt mij niet langer; neen, het is waar, gij weet niet, wat gij doet, maar maakt het om Godswil kort, ik smeek er U om. Dank! dank! dit gebed zal ten minste verhoord wor den; men brengt mij in mijne laatste woning over, ik voel mij opnemen en mijne kist, mijne doodkist ontvangt mij levend! Maar waar zijt gijvertrooster mijner laatste oogen- blikken, waar zijt gij, roos, laat mij tot het laatste oo genblik uwe liefelijke geuren genieten, en danja, dan zal mijn strijd spoedig volstrcden zijn; o! verspreid uwe geuren, ik haal ze op met volle teugen, gij zijt schoon, roos, getooid met de kleur der onschuld, gij zijt prachtig wit, als Neen, neen, het is zwart; ik zie niets meer; ik zie het heerlijke daglicht niet meer door mijne oogleden schemeren; ik zie niets meer haik begrijp het, men sluit mijne laatste woning; roos! roos! ik dank u, gij maakt mijn laatste uur ten minste eenigszins gelukkig. O! daar klinkt het; die slagen dringen tot in mijn hart door, men nagelt mijn doodkist dicht een laat ste poging tot reddingGod! ik dank U, ik kan mij lx wegen, de deksel vliegt; neenhet zijn mijne dekens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1872 | | pagina 63