13
ten in cene gemakkelijke fauteuil, in zijn chambercloak
en gehuld in de dikke rookwolken van zijne Duitsche
pijp, voor den dag plannen maakt, die eiken morgen de
zelfde zijn. Ook van Asperen is op dit oogenblik in die
positie.
Daar komt Pierre binnenen vraagt met een heel be
drukt gezicht om zijne orders. Pierre," roept van As-
peren uit, wat scheelt er aan jongen, je ziet zoo be
drukt
»Ja? Och nee, ziet U, ik
»Nou wat is er, er schort iets aan, dat zie ik wel,
mij kan je geen knollen voor citroenen verkoopen.
»Maarhm, Mijnheer, ik.... hm ben heusch,
och neen, op m'n woord, ik
»Kom Pierre, je moet het me zeggen; heb je een on
geluk met de peerden gehad, heeft de Jufvrouw je soms
iets gezegd, dat je hindert?
»Neen, nee, volstrekt niet
»Je ben toch niet verliefd, kom! je zult het me zeg
gen vóór je heengaat, daar helpt niets aan.
^»Ja, ziet U, ikke, nee
Pierre schijnt in eene vreeselijke benauwdheid te zit
ten, 'tis juist of hij de nachtmerrie heeft op klaarlichten
dag, hij wou wel dat die van Asperen op de Mooker-
hei zat.
»Ah, zoo! Nou, maar dat 'sniets, dat vind ik heel
natuurlijk, daarom behoefje nou juist zoo'n zuur gezicht
niet te zetten.
»Neen, dat niet, maar
»Nou! biecht nu maar ronduit op; heeft je meisje je
bedankt; heeft ze geen geld om te kunnen trouwen?