18
Herfst en winter vloden henen
Onder 'tblak'ren van de rust.
Februaar is nauw verdwenen
Of de jonker zit gerust
Bij een tiental boeken neder
Allen in geel kalfsleder;
Stil, maar ook niet al te stil,
Want als 'twerken gaat vervelen.
Gaat hij een partijtje spelen
En volgt liefst zijn eigen wil.
Nu zij werken zoo tegader,
Broeit een onweêr aan de lucht,
Donker dreigend drijft het nader,
En de nijvre jonker ducht,
Dat een onheil hem zal treffen.
Achwie kan zijn angst beselfen
Steeds vermeerdert nu zijn vrees
Steeds vermeerdert nu zijn beven,
Hij weet niet wat het zal geven,
Maar verwacht misschien een sjees.
Maar vrees nietbezorgde jonker
Als de toekomst moeilijk schijnt,
Al is zij ook nog zoo donker,
Licht dat 't onheil nog verdwijnt.
Redding kunt g' u immers denken,
Diewaar ook de kans moog zwenken
Haar verkeert als met de hand
Doet 't examen u verbleeken,
Wellicht nog in weinig weken
Leest g' uw plaatsing in de krant.