41
uit zijn zak en ik geloof dat hij nog iets anders dan zijn
zweet afveegde, lei zijn pet op een blauwen steen en
begon te vertellen hoe de gedachte aan zijn vader hem
voor verveling vrijwaarde.
»Als ik denk, dat ik me zou gaan vervelen, menheer,
dan zeg ik tot mij-zelven »Thomas, 'tis nou al een-en-
vijftig jaar dat je vader stierf, weet je 't nog wel, Thomas
En dan stel ik hem mij nog levendig vooren dan laat ik
hem spreken want dat kon ie als de beste menheeren
dan laat ik hem zwijgenwant dat kon ie ook zoo goed
en dan zie ik hem zijn hoofd schudden dan zie ik hem wer
ken zijn pijp opsteken, zijn jas aantrekken, het gereed
schap opbergent' huis komen moeder gen avond zeg
gen; en als ik dat alles bedenk, menheer, dan raak ik niet
uitgedachtdan wordt het mij zoo raar om het hart
dan denk ik 'k wou dat 'k hem nog had maar dan denk
ik ook ik zal hem wel gauw weêr hebben En als ik
dan denk aan den dag, waarop de man ziek werd, den
dag waarophij stierf.
Hier hield de goede oude even opde man van negen
en-zestig jaar stortte tranen om zijn voor een-en-vijftig
jaar gestorven vader Bewees dat ook iet-s goeds voor
Thomas lezbr
»En toen de man stierf, o menheer daar kan ik niet
zonder tranen aan denken, toen zei die, Thomas",
zei die »pas op je tuintjesjongenlaat de mensehen
niet kunnen ziendat je vader der niet meer is
pas op je moeder Thomasen ik zie je immers weer,"
zei diewant hij zag dat ik akelig bedroefd was. Dat
was mijn vader, menheer, en aan dien vader denk ik