25 Zij liet dan aangenaam of onaangenaam, de her inneringen aan al die verschillende plaatsen blijven ons dierbaar. Kamertje II met zijn eikenhoutkleurig geverfde tafel, met zijn stoompijp en zijn twee kasten, met zijn vier stoelen en zijn twee primitieve inrichtingen die op den inventaris met den naam van inktstellen betiteld werden, met zijnweet ik wat al meer was dan mijn verblijf van 187 op 187 -p 1. Het raam had zijn voor en tegen: we hadden een goed uitzicht over den »wal" op een kerktoren en een grasland. 's Winters zagen we op eene inundatieen daarbij het gansche jaar door op een molen. Hij scheen een parodie op onsdie rustelooze arbeid, 's Morgens werden de zeilen aangebracht en werd de molen naar den wind gericht, en's avonds was hij nog in onophoudelijke beweging. Die kamer moest onzen ijver aanwakkeren maar het scheen dat daartoe hulpmiddelen noodig waren; ettelijke verschijningen in ons heiligdom en het ver bod om er te dampen zouden ons aansporen En toch was de »voslust" zoo dikwijls nihil. 's Zomers ging het schuifraam hoog open 's win terswas het er benauwd, want dan was het te tochtig om te spuien. Daarbij gaf de stoompijp nooit genoeg warmte. Ja, dat was ons dikwijls een raadsel. Lag het aan ons, aan de stoompijp, aan geen van beide of aan allebei, dat we het altijd zoo koud hadden? Op die avonden troostten we ons vaak met de gedachte: hoe warm ze het nu thuis hadden, en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 103