OnsameianpMe placMenloop in eene Kert. Wij waren met ons drieën en alle drie Protestant. Het was te B; datum en jaartal zijn onverschillig. Den ganschen dag hadden we ons heil in de stad gezocht, zonder juist te weten waar we heen wilden; kortom we verveelden ons, hetgeen hoogstwaarschijn lijk lag aan onze respectieve grommige stemmingen op dien guren herfstdag. Moede van het vervelende ronddolen in de stad besloten we haar eens om te wandelen. De weg, dien wij gingen, was vrij aangenaam gelegen; rechts liep een spoorweg, aan welks over zijde zich vruchtbare akkers uitstrekten; links liep een water, den weg scheidende van het terrein dat een oud kasteel omringde. Yan den weg af zag men door het geboomte het bovendeel van dat oude gebouw, dat reeds gedurende menig jaar weêr en wind getrotseerd had. Het benedengedeelte van het onkasteelachtige kasteel was aan het gezicht onttrokken door een hooge omwalling, waarop twee rijen boomen prijkten. Het was duister geworden. Het kasteel, met zijn wallen en hooge boomen, teekende zich onduidelijk af op den nevelachtigen hemel, terwijl alleen het licht, dat ons uit eenige ramen tegcnblonk, toonde, dat zich daar menschen ophielden. Misschien was men er vroolijk en opgewonden; o, hoe zou dan het uiterlijk aanzien van het gebouw verschillen van het inwendigeOf zou 't daarbinnen stil zijn; zou de somberheid der omgeving ook haar stempel gedrukt hebben op de bewoners?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 113