40
zou terugkeeren als liet einddoel van mijn streven
was bereikt; het was een Javaansch landschap. Een
onbestemd gevoel overmeesterde mijdoch als in een
droom dacht ik niet aan de onwaarschijnlijkheid van
mijn zijn aldaar; ik genoot slechts met volle teugen
het oogenblikkelijk genot, dat mij van vreugde deed
trillen.
Die vlakte, slechts hier en daar afgebroken door
heuvels en kleine groepen van palmenin de verte
aan eene zijde een onmetelijk woud van hoog op
gaande boomen, de woonplaats van tal van wilde
dieren; aan de andere zijde reusachtige bergen, wier
toppen, eveneens met houtgewas bedekt, van tijd
tot tijd den hemel trachtten te bereiken, en die, zich
verder verwijderende, een blauwachtig aanzien had
den; en dan aan den voet van den naastbijgelegen
berg een inlandsch dorp, bijna geheel in het hout
verscholen; dat alles vormde een schoon geheel.
Dat land was mijn vaderland!
Een vreugdekreet kon ik niet bedwingen. Doch
hoe hol klonk deze mij in de ooren; onwillekeurig
schrikte ik van mijn eigen stem en het was mij plot
seling als of er iets aan het tooneel ontbrakhet was
niet schoon meer. Immers ik kon mijne vreugde niet
met anderen deelen; ik was alleen geheel alleen.
Treurig verliet ik de plaats en zocht tevredenheid
maar vond ze niet, binnenshuis evenmin als daar
buiten; ik zocht den krijg, doch ik kon mijn hart
voor niemand uitstorten en te midden van de grootste
vermoeienissen vergat nooit een inwendige stem mij
toe te fluisteren: malleen, geheel alleen!"
Ook daaraan dus ontbrak veel