43 Het Poolsche rijk is ganscii verdwenen, Bij andre landen ingelijfd; De Rus is in dat land verschenen, Met troepen, waarvan 't hart verstijft. Wat onze dames thans vertoonen, Gehangen om hun rokken wijd, Om mode-slavernij te toonen, Een Polonaise noemen zij 't. »Een staart is 't kenmerk van de dieren," Zoo hoort men spreken iedereen, »Wat zou zoo'n staart den mensch ontsieren, )>Foei, aan den mensch behoort er geen." Maar, wat de dames heden dragen, Op zek're plaats, hoe noemt men die? Om 's dieren pronkstuk te belagen, Spreekt elk van een Queue de Paris. Maar om een eind te willen maken Aan deze welgegronde klacht, (Geëerd publiek wil mij niet laken) 't Ging verre boven mijne macht. Want ach, wanneer ik door wou zingen, Na twintig jaar was 't lied niet uit. Laat mij daarom mijn smart bedwingen: 't Is hiermee dat ik 't klaaglied sluit. C. S.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 121