44 ARIEVAaR. Ze was de minste van het dorp, De hut van Arievaar; Toch was de kleine stulp nog rijk, Want allen waren er gelijk En liefd'rijk voor elkaar. Maar nu was Arie weken weg, Zijn tocht duurt wel wat lang! En de armoe naakt, de honger gromt; Maar als het schip weer binnen komt, Dan dreigt ze minder bang. De winter kwam, het weer werd guur, Zij ziet het droevig aan. De kind'ren dringen op haar toe, »Als Arievaar terugkomt, Moe, Is dan de kou gedaan?" »Ja kinders, ja dan is 't gedaan, Och, kwam hij spoedig weêr! Want hoe de wind ook snerpt en bromt, Als vaders schip weêr binnenkomt, Dan lijden wij niet meer." Nog langer! God, het laatste stuk, Geen geld geen brood zelfs meer De kind'ren zien haar hong'rig aan, En vragen als zij bij haar staan: »Zeg! eten we niet meer?"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 122