63
Dan 't schandvol leven, ontdeed zich
Van 't hem door natuur geschonken feodaal.
Die moord stond op mijn rekening ten volle aangeschreven.
Genius Beklagenswaardige
Geest: Dat God uw deernis niet in walging doe
verkeeren
Zoo ik vervolg.
Genius: Ga voort.
Geest: Mijn valsche pen
Gebood der menschheid tong het diepste zwijgen
Ja meer! ik toonde een andre bron,
Waaruit ze de oorzaak zoog
Van 's jonglings daad.
'k Herhaal het u, het menschdom zweeg,
Maar in dat binnenste (op zijn horst wijzende)daar
Sprak eene stem die wroeging heet.
Genius: O God wat foltering!
Geest: De tijd, dat schrikbaar vlekkenwater,
Dat feller nog dan 't al verdervend chloor
Zijn werking voelen doet, wischte uit mijn brein
De bloedvlek van den moord.
Ik had toen rust;
Mijn dagen vlogen heen in stil genot;
Toen onverwacht mijn dagvaarding verscheen
Voor Godes rechterstoel
(De geest zwijgt eenige oogenhlikkenhouding en gelaat
drukken zielesmart uit).
Genius: Van waar dat pijnlijk zwijgen?
Geest: Ha, ik vervolg;
Daar ginder is des jongelings graf.
Eenvoudig is de steendie het bedekt
Zijn naam alleen ontwaart het vorschend oog