68 »En waarom" zegt hij is haar broer Nog niet teruggekomen? Hoe lang, wie weet hoe lang nog, zal ïk werkloos zitten droomen?" Hij luistert naar der krijgren koor, Die luid in 't ooi' hem brulden »Of heele daad, öf heele min! Geen halfheid moogt ge dulden!" Hij zwaait den kroes en drinkt en zwelgt Tot zijn verdwaasde zinnen, Hem d'Engel doen verloochnen, die Zelfs goden moesten minnen. Maar nauw nog heeft het uchtendrood De kim in goud doen gloren, Of Kuno voelt in 't leeg gemoed, Hoeveel hij heeft verloren. Hij vloekt den boö, dien zijn gebod Naar Emma heeft gezonden Hij vloekt zich zelf, nu hij de trouw Als dorper heeft geschonden. Vergeefs poogt hij in woest gelag Den wraakroep te verstikken Die manend hem door 't binnenst trilt En telkens op doet schrikken. Maar valsche schaamte houdt hein af Van boete voor zijn zwakte, Van rouwe over 't zinloos stuk, Toen hij de bloeme knakte.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 146