70
Het ritslend loof, de koele bron,
Die op de kiezels klatert:
't Is of elk somber boschgerucht
Hem honend tegenschatert.
Een mengeling van angst en toorn
Brengt 't wilde bloed aan 't zieden:
Hij wendt zich om en stijgt te paard
Om 't helsch gespook te ontvlieden.
Daar plotsling springt op pijlsnel ros
Een jeugdig ridder nader,
Die Kuno fier ten strijde daagt
En uitkrijt als verrader.
»Zoo door den meineed uit uw ziel
De moed niet is geweken,
Grijp dan uw zwaard, opdat mijn staal
Den smaad in bloed moog wreken
Ha roept de gramme smalend uit
Nu reeds het leven moede?
Ga mannenstrijd geldt manneneer,
Voor knapen past de roede
»Die laffe grootspraak voegt den man
Die trouwe min kon hoonen
IkEmma's broerzal liefdesmaad
Met ridderschande loonen
En ras is 'tvlammend zwaard ontbloot,
Dra kruisen zich de klingen
Terwijl de geesten des verderfs
Hun zegeliedren zingen.