70 Het ritslend loof, de koele bron, Die op de kiezels klatert: 't Is of elk somber boschgerucht Hem honend tegenschatert. Een mengeling van angst en toorn Brengt 't wilde bloed aan 't zieden: Hij wendt zich om en stijgt te paard Om 't helsch gespook te ontvlieden. Daar plotsling springt op pijlsnel ros Een jeugdig ridder nader, Die Kuno fier ten strijde daagt En uitkrijt als verrader. »Zoo door den meineed uit uw ziel De moed niet is geweken, Grijp dan uw zwaard, opdat mijn staal Den smaad in bloed moog wreken Ha roept de gramme smalend uit Nu reeds het leven moede? Ga mannenstrijd geldt manneneer, Voor knapen past de roede »Die laffe grootspraak voegt den man Die trouwe min kon hoonen IkEmma's broerzal liefdesmaad Met ridderschande loonen En ras is 'tvlammend zwaard ontbloot, Dra kruisen zich de klingen Terwijl de geesten des verderfs Hun zegeliedren zingen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 148