76 In de hoop, waarde lezer, dat deze zes personen uwe belangstelling eenigszins mogen opwekkenben ik zoo vrij met U de studiezaal binnen te treden, waar ze bijeen waren gekomen. Ik zal U niet vermoeien met de beschrijving der zaal, noch met die der cadets; beide waren als ge woonlijk; en mocht er soms iets vreemds in hen zijn op te merkendan zal dit aan het onderstaande toch weinig afdoen. Alleen dit wil ik nog zeggen voor ik IJ binnenleidMeen niet, dat ge hen in de vroo- lijkste stemming zult aantreffen, of dat ge althans een tevreden glimlach om hunne lippen zult zien spelen. Och neen, ge zult alras bemerken dat meer ernstige zaken hen samen bezighouden. En nu, treed binnen. Voor den katheder, die een onmisbaar meubel uit maakt van elke leerzaal, staat een der zes cadets; de vijf anderen zitten op de banken*en schijnen nieuws gierig te zijn naar hetgeen er zal volgen. De eerste, dien ik onder verzwijging van zijn naam »de lange Witte" zal noemen, schijnt juist het woord te willen gaan voeren; althans hij neemt een kleine teug water uit het voor hem staande glas, »kennelijk" een en ander meer speciaal voor de heeren officieren en bur- gerleeraren bestemd, en waaraan hij, zooals bij zijne rede blijken zal, eene zekere mate van deftigheid onafscheidelijk verbonden acht, snuit nog eens den neus en begint aldus: Waarde Kameraden! Het zal U wellicht verwon deren dat ik U heden avond hier bijeen heb geroepen, en zonder twijfel zult ge allen verlangend zijn te weten met welk doel ik dit deed. En toch, wanneer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 154