77
ge slechts eenige oogenblikken nagaat, welke plech
tige gebeurtenis we heden vieren of liever herdenken
kunnen, dan zult ge spoedig van uwe verbazing be
komen en haar1 vervangen door vurige belangstelling
in onze bijeenkomst.
Voor achttien maanden toch, dus juist anderhalf
jaar geleden, waarde makkers, liepen we, wel reeds
in cadetten-uniform, doch nog vrij en frank door de
straten van het aangename Breda, in de heilige over
tuiging, dat we na weinige uren voor een kortere of
langere reeks van jaren van onze vrijheid afstand
zouden moeten doen, en niets anders wetende of be
grijpende van ons toekomstig leven, dan dat alle mi
litairen zonder onderscheid van rang met den dood
zouden gestraft, of wat nog vreeselijker klinkt, als
eerlooze schelmen weggejaagd worden. Ge begrijpt
allen, dat ik spreek van den dag, waarop we cadet
zijn geworden.
Hoe geheel anders echter is ons het leven hier
bevallen, als we gedacht hadden. In stede van alle
gemis aan vrijheid, van alle gemis aan vroolijkheid
en genot, leven we toch nog steeds voort in de meest
mogelijke, maar toch steeds gepaste ongebondenheid
en weelde, genietende van alle genoegens, die ons
in en buiten de Academie worden aangeboden, en
werkelijk, ge zult het mij toestemmen, deze zijn niet
zoo gering als de buitenwereld ze menigmaal tracht
af te schilderen.
Wanneer we dit alles in deze plechtige oogen
blikken samen overwegen, dan komen we gewis tot
de overtuiging, dat inderdaad ons leven veel aange
naams aanbiedt en dat we ruimschoots redenen tot