LXIII had dat we ons in het kamp goed hadden gehouden en wenschte ons allen een aangenaam verlof toe, een verlof, dat moest dienen om hen, die overgegaan waren, een tijd te verschaffen van zorgelooze vroo- lijkheid, doch voor hen, die niet geslaagd waren, om na terugkomst met meerdere kracht en ijver dezelfde taak van het vorige jaar te hervatten. Daarna werd de cadet-sergeant A. E. von Brücken Fock voorge roepen en hem de mededeeling gedaan dat hem, op voordracht van den Raad van toezicht, door den Minister van Oorlog een eereprijs werd toegekend. Na deze mededeeling sprak onze toenmalige Directeur der studiën, majoor Hojel, een afscheidswoord tot ons. Hij zeide, steeds met lust en genoegen aan het hoofd der studiën aan de Militaire Academie te heb ben gestaan en van velen voortdurend de vorderingen zoowel in vlijt als in kunde waargenomen te hebben. Het speet hem, niet langer zijne betrekking te kun nen bekleedeneen andere werkkring riep hem echter. Hij drukte ons op het hart de goede voorbeelden door de besten van ons gegeven, te volgen en uitte den wensch ons eenmaal als kundige officieren in de gelederen te ontmoeten. Na deze plechtigheden rukten we inspoedig waren de ransels ontpakt, de koffers gesloten en iedereen ging, na eenige hartelijke woorden van afscheid tot zijne vrienden, zijns weegs. Het station was het brandpunt van vroolijke ge zichten en van nieuwe, schitterende uniformen. Het was een vreemd gezicht onze kameraden, die officier geworden warenen die een uur geleden nog met de sergeants- en korporaalsstrepen met ons uit het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1878 | | pagina 69