Bij het Portret.
Aan Haar, de onsterfelijke Vrouwe,
De Koningin van Nederland
Blijft onze natie lang nog denken,
Verbonden door den liefdeband.
Waar and'ren wisten te overwinnen
Door grooten geest of oorlogslust,
Daar wist Zij de armen te beminnen,
In 't Nederland van vrede en rust.
En wie eischt meer ons aller hulde?
Die werelden verovren kon
Of die, waar Zij haar hulp kon brengen,
De harten door haar liefde won
Zoo ik U een krans mocht vlechten
Dan werd ze wit en blauw en rood
En ik omkranste die drie kleuren
Met zwart, het rouwfloers voor Uw dood.
Het wit zou majesteit bedoelen
Het blauw Uw liefde, zuiver, rein,
En 't rood zou onze vuur'ge liefde
Voor onze Koninginne zijn.
H.
~}<X~
Ti ■■i"*/vw\/VWw