VERLIEFD. 19 Ik was nog jong van jaren, En blij van zin, En trad met moed en hope De wijde wereld in. Maar zie daar kruist een schaduw Op eens mijn pad, 'k Werd bleek en afgetrokken En haast des levens zat. Mijn hart begon te bonzen, Als moest het stuk; Ik kon zoo aak'lig schrikken Van duw, of stoot of ruk. Mijn heele constitutie Was glad van streek. Ik kon somtijds niet eten In een geheele week. Nu hoor ik U reeds vragen: „Mijn beste vriend, Waarmee hebt ge, mijn waarde, Dat treurig lot verdiend?" Ik zal het u maar zeggen, Maar zwijg er van 'k Was zoo verliefd- geworden, Als men maar worden kan. „Nu, dat is ook een reden!" Voegt gij mij toe, Maar dan vraag ik u ernstig: „Waart ge ooit verliefden hoe?"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 121