29 onderdanig te zijn, maar wel, dat ze ten eerste begrijpen, dat de ouderen, zoowel door hun meer deren leeftijd als door de routine, die ze langzamer hand in het Academieleven hebben verkregen, personen zijn geworden, die recht hebben behandeld te worden als hoogeren, zooals men dat in het burgerlijk leven verstaat, en ten tweede, dat ze vooral begrijpen, dat het in gezelschap met ouderen niet aan hen staat het hoogste woord te voeren. Wanneer dus in één woord de nieuwen zich fatsoen lijk wisten te gedragen tegenover de ouderen, dan zou het baren, mijns inziens, geheel moeten worden afgeschaft. Doch daar, waar zooveel jongelui samen wonen als aan de K. M. A., daar is het bijna ondenkbaar, dat ieder zijn positie uitstekend ge voelt en niemand zijnen werkkring te buiten gaat, en daarom zal er meermalen een botsing ont staan, die gewoonlijk ten nadeele der nieuwen uit valt. Het is daarom de taak der oudere cadetten door hun moreel overwicht die botsingen te voor komen; doch aan de eene zijde is het op onzen leeftijd somtijds moeielijk zijn moreel overwicht te doen gelden en aan de andere zijde zijn er onder de nieuwen helaas zoovelen, die wel in de tijden van vrijheid en gelijkheid, maar geenszins in die van broederschap willen te huis behooren, en door eene zekere brutaliteit do ouderen trachten te overbluffen. Voor zulke wezens", want dat zijn geene cadetten en ze zullen het nooit worden, moet het baren blijven bestaan. Niet als middel om de ouderen eenige oogenblikken uitspanning te ver schaffen ten koste der jongeren en evenmin om die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 131