te Tebing Tinggi gekomen; 2° hadden aanvankelijk zich nog een vijftal (gezamentlijk dus acht) zich met hen verbonden tot moorden, terwijl een groot aan tal andere (men noemde zelfs het cijfer van zeven en zeventig) zich bereid hadden verklaard om als het goed ging, d.i. de moordaanslag slaagde, het etablissement in brand te steken en uit te plun deren. Een der zich ter dood gewijd hebbende moordenaars Tjilli Oesin, die in vroegere jaren hier gewerkt had, zou het achttal ten leidsman strekken en had den weg genomen van den achter- of noordkant van den Doesonde koffie- boomen waren hem echter sedert zijn jongste verblijf zoo gegroeid, dat hij den weg bijster was en liever van de voorzijde binnendringende hun plan wilde doorzetten. Dan echter moesten zij langs de wacht en langs de post voor het geweer heen gaan en aan vijf hunner ontbrak daartoe de noodige moed. Slechts drie, genoemde Tjilli Oesin, de leids man Dirachman en Kiai Hadji Sorban hielden vol met den boven reeds verhaalden uitslag. De omstan digheid, dat binnen den omheinden doeson mede de Pradjoerits"huisden, dat de Europeesche bewoners verschillende inlandsche bedienden hadden, maakt het alleszins verklaarbaar, althans voor hen, die met tropische donkere nachten bekend zijn, dat het bin nenkomen der drie moordenaars zoo al niet bepaald onopgemerkt, dan toch zonder achterdocht op te wekken, heeft kunnen geschieden. Hun wegnemende langs het ravijn en de Pradjoeritskazerne, trokken zij in de voorgalerijen, verscholen zich daar tusschen de stoelenof het nu het keffen van Polka, dan wel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 157