61 100 Ringgits (Sp. matten) dan wel Roepia njonja (oude Hollandsclie guldens met de Nederlandsche maagd daarop) bedroeghieromtrent ingelicht vroeg hij of daarop wellicht eenig voorschot kon ontvangen worden en toen B. ook dit gunstig beantwoordde en hem zelfs ƒ50 aanbood, zeide hij wel te meenen een der rampoks te zullen kunnen brengen, maar dat zijne woning veraf lag en hij wel vier dagen voor de heen- en terugreis behoefdegenoeg, hij vertrok, onder toezegging der twee honderd overige guldens, zoo hij met gunstig gevolg terug keerde, te zullen bekomen. Intusschen verliepen de vastgestelde vier en ook de daarop volgende dagen en Ketib Soetal kwam niet, zoodat B. zich reeds achter de ooren begon te krabben en het uit eigen fondsen verleende voorschot als verloren begon te beschou wen; maar zie, Vrijdag meen ik, den 23en Maart, 's namiddags, terwijl ik al weder tot mijne gewone bezigheden teruggekeerd was en mij in gezelschap van den Luitenant Verhey inde timmerloods bevond, zagen wij van den Passer een grooten stoet inlanders aankomen. Aan het hoofd gingen het divisiehoofd Radhen Abdoellah en Ketib Soetal, waartusschen een man, die allerzonderlingst toegetakeld was met beide handen in een blok, blokken aan de beenen en een zware ijzeren ketting om den hals, waarover bij wijze van passant een cc. een halven meter lange bamboe was geschoven, gelijk men hier wel jonge tijgers of beeren vervoerde; het eind van de ketting benevens nog een touw werden door een oppasser vastgehouden. Die man was nu de laatste moordenaar, Kiai

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 163