66 expeditie en daarna overgeplaatsteerst naar Soerabaija, later naar Banjoewangie, op welke laatste plaats hij de zekere bewijzen in handen kreeg, dat het verhaal omtrent Ketib Soetal althans niet geheel aan verdichting was toe te schrijven, en deze werkelijk aan het gouvernements etablis sement van landbouw aldaar als kettingganger, opgemerkt door zijn schoon uiterlijk en zijne groote intelligentie, verblijf had gehouden. Ofschoon het bekomen van wonden, zooals de mijne, niet zeer pijnlijk is en gevoegelijk verge leken kan worden met het ontvangen van slagen met een dunnen stok of riet, is het dichtnaaien alles behalve aangenaam en het uittrekken der draden nog minder; het lastigste waren echter die vele mieren, die op mijn bloed kwamen azen en ik herinner mij nog hoe Ransen, de vrouw van mijn huisjongen Ketjil, voortdurend met een bos pennen bezig was 0111 ze van mijn kussen te ver jagen, totdat eindelijk hoopen asch om de pooten van mijn ledikant gestapeld, hen het beklimmen ondoenlijk maakte; acht dagen na het gebeurde kon ik mijn bed verlaten en nog geen week was er noodig om mij als geheel hersteld den gang mijner bezigheden te doen hervatten. Op last van Becking mogt ik echter niet meer het werk bezoe ken, zonder ordonnance die althans aanvallen in den rug kon voorkomen, terwijl ook eene nachtwacht in de voorgalerij mijner woning werd opgesteld. Ik betrok echter weinige maanden later met den nieuw benoemden militairen commandant het kampement, om dit in het begin van 1850 wederom te verwis-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 168