DE KEVER. Een kever sprak eens tot zijn moeder „Och, geef mij nog een beetje voeder!" Toen zei tot 't jong die oude kever „Weet, dat ik graag u nog wat lever." Maar ik behoor tot de verfoeisters Van 't groote gild der kindverknoeisters En houd schier elke gulzigmaakster Voor eene strafbre plichtverzaakster. Wordt gij, mijn kind toch wat geduld'ger, En nooit van moeder een beschuld'ger. Ik geef u weinig, maar met oordeel, En dat is, kind, uw eigen voordeel. Zoo sprak die welgeaarde moe Het bleek en hongrig welpjen toe. Maar 't arme jong was onpleizierig En mommelde iets vanal te gierig. En toen de moeder was verdwenen, Sloop hij naar boven op zijn teenen. Daar smult hij zooveel ham en worst, Die gulzigaard, totdat hij borst. De moeder vond het droevig offer Gebarsten naast den vollen koffer. 73 (Eene Romance.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 175