79
de rij kastjes, wier kleinheid mijn neef erg ver
wonderde (die studenten zijn ook aan zoo veel
ruimte gewoon), voort wandelende, bereikten wij de
amusementszaal. Het tooneel, dat ons daar wachtte
was verrassend. Waarlijk, op dien Zondagmiddag
zag die groote zaal er prettig uit. Ik had gezegd,
dat de plaats onzer genoegens bestond uit een
groote ruimte, met de noodige meubels, twee bil-
larten, kastjes en schilderijen. Maar om die
ruimte gezellig te maken moet er leven in zijn
en dat brachten de daar aanwezigen er rijkelijk
in. Aan het ééne billart stonden eenige vroolijke
potspelers, die echter stemmig afgewisseld wer
den door een paar vossers, die worstelden tegen
de verleiding om uit te gaan, maar weerhouden
werden door het repetitiespook. Ginds zagen we
een paar schaakspelers, in hun spel verdiept en
wat verder op o treurigheid vier arrestan
ten, elkaar in hun droevig lot troostend. Mijn
neef, onbekend met de heilige instellingen onzer
koninklijke woning, vróeg mij zeer onnoozel
Waarom zijn die lui zoo dwaas gekleed?"
(Hij had ook nog nooit zoo'n mouwvest gezien).
Ik antwoordde dat dit boetelingen waren, wier
vroolijkheid hen had verleid tot een zonde, die
het thuis blijven tengevolge had.
Aan de schilderijen werd de noodige aandacht
geschonken, en onder het bezichtigen der beeld-
tenissen van mannen, waarop ons vaderland trotsch
is, waagde mijn verwende bloedverwant de op
merking
,,De pret moet hier toch altijd betrekkelijk zijn."