EEN VRIENDIN. 05 Ik ken een lief meisje, lieftallig en fijn, Zoo schoon als geen tweede op deze aarde kan zijn, Zoo schitt'rend, zoo bloeiend, zoo blozend en frisch, Als zelfs nog de schoonste der rozen niet is. Het vroolijke, vriend'lijke, zachte gelaat, Zoo schoon, dat geen laster die schoonheid meer [schaadt, Omschaduwd door 't glanzende, zwartbruine haar, Met schitterende oogen, zoo schalksch en zoo klaar. Een mond om te kussen, een prachtig gebit, Met tanden als elpenbeen glinstrend en wit, Zacht blozende wangen, een oogje zoo rein, De spiegel haars harten, dat trouw slechts kan zijn. Ja trouw aan dien eenen, dien zij eens bemint, Het lieve, het schoone en 't aanvallige kind Ach, dat ik die jongling, die één toch mocht zijn Geen schooner bestaat er, dan 't meisje van mijn. G. W. G. W.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 189