ONZEKERHEID. 96 Ik zag haar aan het strand, waar ze eenzaam zat en [staarde Naar 't ongemeten zwerk en 't wisselend getij, Doch dat was 't niet, wat mij die zorg en onrust [baarde Zeg mij waaraan ze dacht. Was 't ook wellicht [aan mij Ik zag haar in de kerk, in de ure der aanbidding, Toen daar de vroome schaar in heilgen eerbied zat. Ik zag hoe 't stil gebed ook van haar lippen vloeide, Maar nog heb 'k niet doorgrond voor wiens geluk [zij bad. Ik zag haar op een feest, waar ieder vol van vreugde Slechts dacht aan scherts en boert, gezang en [dans en spel, Doch haar, haar zag ik niet in al die bonte rijen Zij zat alleen en dacht; maar aan wien dacht ze wel Ik zag haar, 'k heb haar lief, 't zij dat ze eenzaamt [mijmer. Of dat ze bidt of vroolijk deelneemt aan de vreugd, Steeds zweeft zij om me heen en richt mijn hl ik [naar boven Als twijfel rijst in 't hart aan eer en trouw en [deugd. Kreemoneur.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 190