106 men, als men b. v. zijn lachspieren niet ten allen tijde kan bedwingen,die vergissingen, juist, nu dan, die vergissingen op te noemen, waardoor iemand, die slechts één dag per week uit mag gaan, nog dien dag dat genot missen moet, ja meer nog, dikwijls tusschen vier muren den ge- heelen dag onder toezicht van een onderofficier moet zitten vossen." Hoe het zij, ook nu zijn er natuurlijk tal van gestraften; ik heb wel medelijden met hen, doch wij moeten hen nu verlaten, en eens op straat gaan kijken, hoe wij het daar hebben. Hoe wij het op straat hebben? Ja, dat zal ik u eens zeggen; voornamelijk de lieve straatjeugd schijnt ons onuit staanbaar te vinden, en verbloemt dat geenszins. In den aanvang van mijn verblijf alhier hoorde ik dikwijls roepen,,Versche cadetjes; voor een dub beltje heb je er vijf" zelfs eens ,,mijn moeder laat van middag cadetjes koopen, die zijn er tegenwoor dig toch zooveel," en als wilde het inderdaad gees tige sprekertje zijne woorden bezegelen, vloog op eens iets langs mijne ooren, dat, op den grond voor mij neervallende, een uiteenspattende weeke massa vertoonde. Ik gevoelde minachting, doch zeide natuurlijk nietsmaar later toen een meisje (en daarvan kan ik al bizonder veel verdragen) mij toeriep.: ,,zeg, cadetje, ben je wel versch?" trok ik mij het harnas niet aan over het verkleiningswoord „cadetje," dat voor mij, die niet sterk uit de kluiten gewassen ben, geen ongewone klank was, maar kon toch bijna den knorrigen uitroep niet weerhouden: ,,och

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1879 | | pagina 200