117
III.
VERZUCHTING EENS BAARS.
Wij zien er zoo groen en zoo akelig uit,
Wij weten geen weg met sabel of spuit,
Een ander loopt met een korte jas heên,
Een simpel mouwvest dekt onze leen.
Wij allen zijn nog onrijp ooft
En moeten gezamenlijk gestoofd
Door de Academie-zon,
O milde bron
Van warmte en licht,
Voor u zwicht,
Binnen 't jaar
Iedere baar
Al is hij nog zoo raar.
Mocht het zonnetje niet voldoende wezen,
Met dauw wordt dan de baar genezen,
Hij krijgt eene natte keering op bed,
Wordt daarna nog eens in 't zonnetje gezet
En hij is mak uit is de pret.
CADETTEN EGOÏSME.
Vraagt men mijwaarom plagen de ouden de baren
Ik zeg zij zien in hen hun Ik van vroeger jaren
Het is alleen zooals men ziet
Egoïsme, anders niet.