De aanbieding van het huldeblijk uit Indië, de
Groet uit het Oosten, had toen plaats, maar meer,
duizendmalen meer troffen ons de woorden van
Z. K. H. Prins Frederik. Geen geluid verstoorde
de toespraak tot ons gericht. Met gespannen aan
dacht luisterden allen, tot eindelijk een helder weêr-
galmend gejuich losbrak; toen leefde in aller
hart de oprechte wensch, dat het voor den lioog-
geëerden spreker niet de laatste maal mocht wezen,
dat zijn Lebe liochvoor onzen geëerbiedigden
Koning de geestdrift bij ons mocht opwekken
Een dubbel gedeelte van het feest zou nu vol
gen, en we weten waarlijk niet, waar aan te
vangen.
In de Groote Kerk werd eene feestcantate ten ge-
hoore gebracht, terwijl tusschen hare verschillende
deelen door prof. De Hollander eene feestrede werd
uitgesproken. Wie zou meer recht hebben dan
hij, om daar het woord te voeren.
De oudste leeraar, die bijna 36 jaren, zijne
beste krachten aan onze inrichting besteedde, was
hier volkomen op zijn plaats. Zijne schets van
de geschiedenis der Academie was getrouw en
boezemde belangstelling in— aan het einde wist
de spreker in eenige toespraken tot de verschil
lende categoriën van zijne hoorders gevoel en
waarheid te leggen. Natuurlijk was ook hier de
aanwezige Vorst de eerste, tot wien de redenaar
het woord richtte.
Heerlijk en majestueus klonken de tonen der
cantate. Wat al gewaarwordingen wisselden elk
ander af bij het meer dan talrijke publiek.
6
LXXXI