9 Wel was zijn leven kort. Het werd ons vergund hem nog eenmaal te zien. Hij lag daar met dezelfde kalmte en rust, die hij steeds toonde. Zoo scheen hij te herinneren aan het: hodi milii, eras tibi heden ik, morgen gij," aan den schoonen slotregel van Beets' ,,Ada:" ,,Wat slaapt een jonge doode zacht." En al die weemoedige gewaarwordingen losten zich op in een onbeschrijfelijk diepen indruk dien we niet volkomen kunnen teruggeven. Zoo namen we voor de eerste maal afscheid van een dierbaren doode, van den eersten waren vriend, dien we verloren. De plechtige stilte, die in de met belangstellenden gevulde sterfkamer heerschte, getuigde genoeg, wat onze overige kameraden, al kenden deze van Lok horst ook minder, bij den laatsten aanblik van diens lijk gevoelden. De begrafenisplechtigheid beantwoordde geheel aan de verwachtingen, die men had gekoesterd bij het aanschouwen der gemaakte toebereidselen. Ook uit die toebereidselen bleek weer de warme toege negenheid waarin zich de overledene bij ons allen mocht verheugen. Ons muziekcorps toch, voerde na deze slechts vier dagen ingestudeerd te hebben, drie treurmarschen, volgens het oordeel van bevoeg den, met juistheid uit. De regeling van den stoet was die van eene militaire begrafenis. Het was een indrukwekkend en plechtig geheel, dat daar voortschreed om den nog zoo jeugdigen cadet de laatste eer te bewijzen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 141