17 Daar staart een bleek gezichtje, Beklemd door 't zwart verschiet. Al is hij heen, gestorven, Zij toch vergeet hem niet. Drie oogenparen zenden, Met heil'gen, reinen zin, Voor onzen armen krijgsman Den hemel tranen in. En hieruit vormt de hemel Een wolkje, teer en kleen, En draagt dit naar de rustplaats Des armen krijgers heen. En giet daaruit de tranen Op 't graf terneêr als dauw, Opdat hij in den vreemde, Beweend ook liggen zou. (Naar 't Hoogduitsch van J. G. Leiden.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 149