DE WIJSGEER EN DE KAT. 29 Een pliilozoof in zeek're stad Zich metterwoon gevestigd had. Hij bestudeerde in zon en maan Der kleuren wezen en ontstaan. Eens op een warmen zomerdag Zijn kat in 't licht te slapen lag Der zon, die door de ramen scheen, En licht verspreidde op veld en steen. De wijsgeer ziet het zwart en wit Terwijl hij in zijn armstoel zit, En 't grijze hoofd houdt ondersteund, Dat peinzend op den arm zich leunt. Hij denkt, en zucht, en mijmert weêr, Totdat ter rust hij legt zich neêr. Des nachts is 't op het dak van 't huis Des philozofen lang niet pluis. Der vele buren kattenbroed Doet zich daar aan 't gezang te goed, En wekt den wijsgeer uit den slaap, Die opspringt met een wijden gaap, En ijlings naar de ramen rent, Waar hij met diepen ernst erkent: 't Zij wit of zwart of bruin of blauw, Des nachts zijn alle katten grauw. Sappeur.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 161